Laatste update: 07-08-2024 om 9:53 uur
Info voor kinderen (en basisscholen)
1. Je belt 112
Paniek!
Als er iets ergs is gebeurd, haal je er een volwassene bij. Als je denkt dat daar geen tijd voor is, of er is geen volwassene in de buurt, dan bel je zelf.
Je belt 112. Je krijgt dan iemand aan de lijn die vraagt of je de politie, de brandweer, of een ambulance nodig hebt. Je zegt dat je een ambulance nodig hebt. Dan krijg je iemand aan de lijn die je vragen stelt over de gewonde.
2. Op de meldkamer
De meldkamer maakt werk van jouw telefoontje
Het telefoontje naar 112 komt hier binnen: op de meldkamer. Hier is iedereen heel serieus aan het werk. We willen geen seconde verliezen. De mensen van aanname nemen de telefoon op. We vragen waar je bent. We vragen je telefoonnummer (voor als de verbinding verbroken wordt). We luisteren naar je verhaal. En we stellen slimme vragen. Zo komen we er achter wat er aan de hand is, en hoe erg het is. De mensen van uitgifte kiezen welke ambulance naar jou toekomt. Die het dichtstbij is natuurlijk! We sturen de ambulance op pad. En we volgen, via een schermpje, waar de ambulance precies is.
3. De ambulance rukt uit
In de ziekenauto
Daar zijn we dan: de chauffeur en de verpleegkundige. In de ambulance. De sirene gaat aan. En de zwaailichten natuurlijk. Dat doet de chauffeur om de rest van het verkeer te laten weten dat ze aan de kant moeten. Alle andere auto’s gaan naar links of naar rechts. De ambulance kan vrij door het midden rijden. Want: als het moet is de ambulance binnen een kwartier bij je. De meldkamer heeft het adres alvast aan de chauffeur gegeven. Dan kan de ambulance vast uitrukken. Terwijl jij of een volwassene (bijvoorbeeld een ouder, juf of meester) nog aan het bellen is met de meldkamer. Zo verliezen we geen tijd. Onderweg vertelt de meldkamer alles wat we weten. Als we bij je komen, weten de chauffeur en de verpleegkundige dus al best veel!
Het ambulanceteam
We komen met zijn tweeën: de chauffeur en de verpleegkundige. We hebben een blauwe jas en broek aan, met bovenaan geel met lichtgevende strepen. Dan kun je ons ook in het donker goed zien. Op onze rug staat het woord AMBULANCE. De verpleegkundige is lang naar school geweest en volgde een speciale opleiding. Daar leerde hij meer dan een gewone verpleegkundige omdat hij soms dingen moet doen die eigenlijk alleen artsen mogen. Ook de chauffeur volgde een speciale opleiding. Daar leerde hij op een veilige manier supersnel door het verkeer te rijden én hoe hij de verpleegkundige kan helpen.
4. Ambulance ter plaatse
Daar komt de ambulance!
Je hoort hem in de verte al aankomen. Dan zie je de gele wagen. We parkeren zo dicht mogelijk bij de patiënt. We komen op allerlei plekken: van wegrestaurants tot woonkamers, van kantines tot kantoren en op straat. Elke patiënt is anders: de een is bewusteloos, de ander ziek en weer een ander is gewond. De verpleegkundige wil dus snel weten wat er aan de hand is. Daarom stelt de verpleegkundige veel vragen. Hij doet onderzoek en metingen. Met bijvoorbeeld medicijnen of verband probeert de verpleegkundige de situatie onder controle te krijgen. Als de verpleegkundige denkt dat het kan, bereiden we de rit naar het ziekenhuis voor.
Soms voelt een patiënt zich meteen weer beter. Dan hoeft hij niet mee naar het ziekenhuis. Maar soms moet dat wel. Dan leggen de verpleegkundige en de chauffeur de patiënt op de brancard. En dan gaat hij, op de brancard, de ambulance in. En snel weer op weg.
5. Onderweg naar het ziekenhuis
Snel naar het ziekenhuis
De verpleegkundige blijft bij de patiënt, achter in de ambulance. Om het allemaal in de gaten te houden. En soms om nog extra te helpen. Er mag altijd iemand mee met ambulance. Een volwassene bijvoorbeeld, of je juf of meester. Terwijl we onderweg zijn, sturen we de belangrijkste gegevens van de patiënt via de computer naar het ziekenhuis. Lang niet alle ritten hebben haast. En veel zijn ook gewoon gepland. Bijvoorbeeld als een patiënt moet worden overgeplaatst. Of als iemand een gebroken heup heeft en daar foto’s van moet maken. Of als een te vroeg geboren baby naar een ander ziekenhuis moet.
6. In het ziekenhuis
Goed uitleggen wat er aan de hand is
De chauffeur en de verpleegkundige rijden de patiënt op de brancard het ziekenhuis binnen. Dan vertelt de ambulanceverpleegkundige alles aan de arts of verpleegkundige van het ziekenhuis. Wat er is gebeurd, welk onderzoek hij heeft gedaan, welke hulp hij al heeft gegeven en wat hij denkt dat er aan de hand is. Dan nemen de artsen en verpleegkundigen de behandeling over.
Poeh. Dat was een hele klus zeg. Je zou denken dat het ambulancepersoneel nu wel eventjes uit gaat rusten. Maar nee, de chauffeur meldt aan de meldkamer dat ze weer inzetbaar zijn, en rijden terug naar hun ambulancepost. En zo gaat het de hele dag door, ook in het weekend en ’s nachts.